YOU ARE WHAT YOU PLAY

YOU ARE WHAT YOU PLAY

Wie zich geroepen voelt muziek te gaan maken zal moeten investeren in instrumenten en apparatuur. Dat je voor je geld tegenwoordig al snel iets goeds kunt kopen is een zegen voor geluidstechnici, een groot contrast met pakweg vijfendertig jaar geleden toen je voor een kwaliteitsinstrument nog echt de hoofdprijs betaalde. Wie niet over suikerooms of –tantes beschikte of iemand anders kende met mecenische ambities moest het doen met goedkope aziatische kopieen die vaak alleen optisch een overeenkomst vertoonden met hun amerikaanse orginelen en luisterden naar exotische namen als ‘Maya’ en ‘Kinor’. En zelfs fiks investeren in een ‘A’ merk was geen garantie voor kwaliteit. Zo heb ik ooit een Fender P-bass gehad die voornamelijk geschikt bleek als scheepsanker en kwam ik er achter dat zwaarder niet altijd beter betekent als het om (bas)gitaren gaat.

 

Ondergetekende met scheepsanker

In studiosituaties heb ik ook heel wat geworsteld met inferieure spullen en hun enthousiaste bespelers, zoals gitaristen die ik moest complimenteren met de prijs-kwaliteit verhouding van hun gitaar die ze voor 2 tientjes zelf van een nieuwe-uit gamma multiplex gezaagde–body hadden voorzien. En er zijn ook altijd muzikanten die, in hun zoektocht naar de heilige graal, doorslaan naar het andere uiterste. (Wat mooi dat de orginele snaren uit 1974 nog op je Rickenbacker zitten, maar misschien is een vers setje wel goed te stemmen?)

Vooral drummers hebben lange tijd het idee gehad dat meer ook beter was. Vaak werden standaard 5-delige shellsets uitgebreid met onderdelen van een andere kit, die er min of meer bij pasten. Dat bijpassen werd dan voornamelijk op de kleur beoordeeld, niet op de klank. Wanneer zo’n set dan bespeeld werd zag het er niet alleen uit als de opheffingsuitverkoop van een percussiewinkel, het klonk ook zo!
Ook kwam er ooit iemand zijn kerstbalrode Majestic kit opstellen met dubbel bass en een enorme verzameling toms en bekkens. Waarschijnlijk was dit een prima setup voor jaren ’70 glamrock geweest, maar helaas wat minder geschikt voor de Pantera-achtige powermetal die de band wilde opnemen. De productie vereiste dat we zoveel mogelijk met triggers werkten, maar helaas was er nergens een D-Drum module te vinden met 11 aansluitingen voor de toms….

Of die eerste deathmetalband die ik in de studio kreeg (later zouden er nog veel volgen), waarvan de drummer na de soundcheck vroeg of het allemaal niet wat vetter kon. Hij had een drumstel dat helaas was gemaakt van een experimentele kunststof, die de karaktereigenschappen van hout zo dicht mogelijk zou benaderen. Maar dan wel van wrakhout. ‘Misschien moet je er eens nieuwe vellen op zetten’ opperde ik. ‘Maar de man van wie ik het kocht zei dat dit heel goede vellen waren’, kaatste de drummer terug. ‘Waren inderdaad’, en ik legde uit dat drumvellen zelfs bij deathmetal nog wel een soort van leven moesten hebben als je er op sloeg. ‘Maar jij hebt toch al die knoppen om het goed te laten klinken’, probeerde de band nog. ‘Ja’, zei ik, ‘maar geen knop die van ‘PLOK’ een ‘BAFF’ of ‘BOEM’ kan maken!’ ‘Nou’, zei de drummer, ‘gelukkig zijn de bekkens wel lekker hard’…….

 

Ja, lekker hard ja.

 

–elke gelijkenis met bestaande muzikanten berust op louter toeval–